Gemene cellen
In het lijf van elke mama en papa zitten een heleboel kleine celletjes. Die hebben ze nodig om te kunnen lopen, eten, praten en lachen. Maar soms groeien er ook boze celletjes. Die heten kankercellen en zijn heel gemeen. Ze groeien maar door en duwen de goede cellen weg. Al snel zijn er veel te veel. Ook verstoppen ze zich soms. Daarom moet mama of papa naar de dokter.
Ziekenhuis
Kaal
Door de chemomedicijnen kunnen de haren van je mama of papa uitvallen. Vallen de haren uit, dan krijgt je mama of papa een kaal hoofd. Een muts, sjaaltje, pet of pruik kan leuk staan en is lekker warm. Om een kaal hoofd tegen te gaan, krijgen ze soms in het ziekenhuis een kap op hun hoofd die heel koud is. Maar soms werkt zo’n kap niet. Als de chemo klaar is, groeien er al snel weer kleine, zachte haartjes.
Moe
Van het vechten tegen de kankercellen wordt je papa of mama heel moe. Alles is te veel. Zelfs voorlezen of een spelletje doen. Je mama of papa zal vaak naar het ziekenhuis moeten, veel moeten rusten, vaker op de bank of in bed liggen en soms ook boos of verdrietig zijn. En het kan best lang duren voordat die kankercellen weg zijn.
Misselijk
Van de chemomedicijnen kan je mama of papa misselijk worden. Daar zijn pilletjes voor, maar soms werken die niet meteen en moet je mama of papa toch spugen. Dat is heel vervelend, maar gaat ook weer over.
Verdrietig
Van die nare kankercellen wordt iedereen verdrietig. Papa en mama omdat ze steeds maar moeten vechten, jij omdat alles zo anders is.
Boos
Omdat er een heleboel veranderd is, word je soms zomaar boos. Het liefst zou je willen schoppen, slaan of krabben, maar dat is geen slim plan. Bedenk samen met papa of mama iets dat helpt. Hard tegen de wind in rennen bijvoorbeeld, in een kussen slaan, een dansje doen, naar een muziekje of verhaaltje luisteren, een krant in duizend stukjes scheuren, met je laarzen in een plas stampen. Voel je al dat het minder wordt?